Vertaling van terminar
Voorbeelden in zinsverband
Acabo de terminar de comer.
Ik ben net klaar met eten.
Acabo de terminar mi tarea.
Ik heb zojuist mijn huiswerk afgemaakt.
Tom y Mary podrían terminar.
Tom en Mary gaan misschien uit elkaar.
Las vacaciones están a punto de terminar.
De vakantie is bijna om.
Tengo una semana para terminar mi tarea.
Ik heb een week de tijd om mijn huiswerk af te maken.
Tardé cinco horas en terminar el trabajo.
Ik deed er vijf uur over om het werk af te werken.
Tengo que terminar el trabajo para las cuatro.
Ik moet het werk af hebben tegen vier uur.
Acababa de terminar los deberes cuando Ted me llamó.
Ik had net mijn huiswerk af, toen Ted me opbelde.
Estás viviendo un sueño, y el sueño está a punto de terminar.
Je beleeft een droom, en de droom eindigt bijna.