Vertaling van toca
aanroeren
él/ella toca
hij/zij/het zit aan
» meer vervoegingen van aanzitten
él/ella toca
hij/zij/het slaat
» meer vervoegingen van slaan
él/ella toca
hij/zij/het toucheert
» meer vervoegingen van toucheren
él/ella toca
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
Voorbeelden in zinsverband
¿A quién le toca?
Wie is aan de beurt?
Te toca cantar.
Het is jouw beurt om te zingen.
Él toca bien la guitarra.
Hij speelt goed gitaar.
Mi mamá toca bien piano.
Mijn moeder kan goed piano spelen.
Toca el piano mejor que yo.
Hij kan beter pianospelen dan ik.
Ella toca el piano muy bien.
Zij speelt zeer goed piano.
Ella toca el piano todos los días.
Ze speelt elke dag piano.
Mi hermana mayor toca bien la guitarra.
Mijn oudere zus speelt goed gitaar.
Le toca a Mary lavar los trastes.
Het is Mary's beurt om de afwas te doen.