Vertaling van tu

Inhoud:

Spaans
Nederlands
tu {pers. vnw.}
je
jouw 
jouwe
tu {bez. vnw.}
uw
je
jouw 
jullie
jouwe
uwe
usted, ustedes, , vosotras, vosotros {pers. vnw.}
u 
je
jij 
ge
gij
jullie
gijlieden
gijlui
gelui
jelui
jou
 {pers. vnw.}
je
jij 
ge
gij


Voorbeelden in zinsverband

Spaans
Nederlands

¿Tu colegio está lejos de tu casa?

Is uw school ver van uw huis?

Tu madre está preocupada por tu salud.

Je moeder is bezorgd om je gezondheid.

Es tu canción favorita.

Het is je favoriete liedje.

Es tu única oportunidad.

Het is je enige kans.

¿Ya acabaste tu tarea?

Hebt gij uw huiswerk al af?

¿Está bien tu reloj?

Loopt je horloge goed?

¿Dónde vive tu abuelo?

Waar woont je opa?

No desperdicies tu aliento.

Verspil je adem niet.

¿Cuál es tu nombre?

Wat is je naam?

Necesitamos tu ayuda.

Wij hebben uw hulp nodig.

¿Cuál es tu respuesta?

Wat is uw antwoord?

¿Puedo usar tu lápiz?

Mag ik jouw potlood gebruiken?

¿Quién es tu maestra?

Wie is jouw leraar?

No pierdas tu bolsa.

Verlies je handtas niet.

No malgastes tu dinero.

Verspil je geld niet.


Gerelateerd aan tu

usted - ustedes - - vosotras - vosotros