Vertaling van venir
Voorbeelden in zinsverband
¿Puedes venir?
Kan je komen?
¿Quieres venir?
Wil je meekomen?
¿No quieres venir conmigo?
Wil je niet met me mee?
Mi madre no puede venir.
Mijn moeder kan niet komen.
¡Él debe venir de inmediato!
Hij moet onmiddellijk komen.
¿Por qué no puedes venir?
Waarom kunt ge niet komen?
Él me prometió venir temprano.
Hij beloofde me om vroeg te komen.
No tiene que venir mañana.
Jullie moeten niet komen morgen.
Ojalá pudieras venir con nosotros.
Ik wou dat je met ons mee kon komen.
¿Te gustaría venir a mi fiesta?
Wil je naar mijn feestje komen?
Ellos no van a venir hoy.
Ze komen niet vandaag.
¿Sabes por qué no pudo venir?
Weet jij waarom ze niet kon komen?
Es una pena que no puedas venir.
Het is een zonde dat je niet kan komen.
Es una lástima que no puedas venir.
Het is een zonde dat je niet kan komen.
Ellos deben venir acá de inmediato.
Ze moeten onmiddellijk hier komen.