naturaleza [v] (la ~), índole [v] (la ~) {zn.} natuur [v]
aard [m]
wezen [o]
karakter [o]
geaardheid [v]
Amo la naturaleza.
Ik hou van de natuur.
Tenemos que aprender a vivir en armonía con la naturaleza.
We moeten leren in harmonie leven met de natuur.