Vertaling van aborder

Inhoud:

Frans
Nederlands
aborder {ww.}
aan wal komen
landen
aan land gaan
aborder, s'avancer {ww.}
toetreden
aanpakken 
beginnen met
aan komen lopen
aborder {ww.}
zich stoten aan
stoten op
aborder {ww.}
landen
aanlanden
aan land gaan
aborder {ww.}
aansnijden 
aankaarten
accrocher, aborder, monter à l'abordage, sauter à l'abordage {ww.}
aanhaken 
vasthaken
enteren 
commencer, aborder {ww.}
beginnen 
aanvangen 
aanbinden
Tu dois commencer immédiatement.
Ge moet onmiddellijk beginnen.
L'expérience doit commencer.
Het experiment moet beginnen.
adresser la parole à, interpeller, parler à, aborder {ww.}
aanspreken 
toespreken
aanklampen