Vertaling van abîmer

Inhoud:

Frans
Nederlands
abîmer, détériorer {ww.}
toetakelen
stukmaken
schenden
havenen
beschadigen 
bederven 
abîmer, gâter {ww.}
verknoeien
bederven 
démolir, détruire, ravager, abîmer {ww.}
vernietigen
verwoesten
vernielen
abaisser, abîmer {ww.}
verderven
te gronde richten
ten val brengen
ruïneren
blesser, abîmer, amocher, faire mal, froisser {ww.}
pijn doen
pijn veroorzaken
bezeren


Gerelateerd aan abîmer

détériorer - gâter - démolir - détruire - ravager - abaisser - blesser - amocher - faire mal - froisser