Vertaling van assembler
Inhoud:
Frans
Nederlands
assembler, rassembler, amener, emmener {ww.}
meenemen
medebrengen
medenemen
vergaderen
meebrengen
afhalen
medebrengen
medenemen
vergaderen
meebrengen
afhalen
Vous pouvez emmener qui vous voulez.
Je mag wie je maar wilt meenemen.