Vertaling van aura
il/elle aura
hij/zij/het zal hebben
» meer vervoegingen van hebben
il/elle aura
hij/zij/het zal dragen
» meer vervoegingen van dragen
Voorbeelden in zinsverband
La cérémonie aura lieu demain.
De ceremonie zal morgen plaatsvinden.
Le mariage aura lieu au printemps prochain.
De bruiloft zal in het voorjaar plaatsvinden.
Il aura 17 ans en février.
In februari wordt hij zeventien.
Dans dix ans notre ville aura beaucoup changé.
In tien jaar zal onze stad sterk veranderen.
Celui qui cause des ennuis aura des ennuis.
Wie wind zaait, zal storm oogsten.
La rencontre aura lieu quel que soit le temps.
De bijeenkomst zal gehouden worden, ongeacht het weer.
Il y aura toujours des choses que je n'apprendrai jamais, je n'ai pas l'éternité devant moi !
Er zijn altijd dingen die ik nooit zal leren, ik heb de eeuwigheid niet voor de boeg.
Je me demande s'il y aura davantage de neige cette année que l'année dernière.
Ik vraag me af of er dit jaar meer sneeuw valt dan vorig jaar.
La beauté intérieure, j'y croirai quand ma bite aura des yeux.
Innerlijke schoonheid, ik zal erin geloven wanneer mijn lul ogen heeft.