Vertaling van chemin

Inhoud:

Frans
Nederlands
chemin [m] (le ~) {zn.}
baan  [v]
chemin [m] (le ~), route [v] (la ~), voie [v] (la ~) {zn.}
weg  [m]
baan  [v]
route [v]
Vous êtes sur mon chemin.
Je staat in de weg.
Il y a du givre sur la route.
Er is ijzel op de baan.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Vous êtes sur mon chemin.

Je staat in de weg.

Pouvez-vous m'indiquer le chemin du port ?

Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?

Pouvez-vous m'indiquer le chemin du port ?

Kunt u mij de weg naar de haven wijzen?

Montrez-moi le chemin, voulez-vous ?

Wijs me de weg, wil je?

Montrez-moi le chemin jusqu'à l'arrêt du bus.

Laat me de weg naar de bushalte zien.

Pourriez-vous m'indiquer le chemin de la gare ?

Zou u me kunnen vertellen hoe ik bij het station kom?

Pouvez-vous me montrer le chemin pour l'arrêt de bus ?

Kun je me de weg naar de bushalte tonen?

Il a perdu son chemin dans la neige.

Hij raakte zijn weg kwijt in de sneeuw.

Si vous me suivez, je vous montrerai le chemin pour l'hôpital.

Als je me volgt zal ik je de weg naar het ziekenhuis tonen.

Quel est le chemin pour (cet endroit, cette ville)?

Hoe kom ik (daar, in die stad)?


Gerelateerd aan chemin

route - voie