Vertaling van couple
Inhoud:
Frans
Nederlands
couple , mari et femme, époux {eigenn.}
echtelieden
echtpaar
echtpaar
J'achetai une paire de bottes.
Ik kocht een paar laarzen.
Le couple décida d'adopter un orphelin.
Het paar besloot een wees te adopteren.
accoupler, coupler {ww.}
koppelen
je couple
il/elle couple
ik koppel
hij/zij/het koppelt
» meer vervoegingen van koppelen
Voorbeelden in zinsverband
Frans
Nederlands
Le couple décida d'adopter un orphelin.
Het paar besloot een wees te adopteren.
Les cloches retentirent tandis que le couple quittait l'église.
De klokken luidden, terwijl het paar de kerk verliet.
Rien ne me parait plus tendre qu'un vieux couple qui descend la rue en se tenant par la main.
Niets lijkt me tederder dan een oud koppel dat hand in hand door de straat wandelt.