construire, fabriquer, faire, opérer, poser {ww.} doen
maken
uitvoeren
uitrichten
uitbrengen
bedrijven
aanmaken
Il est préférable de ne rien faire que de faire quelque chose de médiocre.
Beter niets doen, dan een fout te maken.
Que dois-je faire ?
Wat moet ik doen?