Vertaling van faire

Inhoud:

Frans
Nederlands
faire, rendre {ww.}
doen 
maken 
laten
laten doen
Tu ne peux pas me forcer à faire quoi que ce soit que je ne veux pas faire.
Je kan me niets laten doen dat ik niet wil doen.
Où as-tu fait faire ton nouveau costume ?
Waar heb je je nieuwe kostuum laten maken?
construire, fabriquer, faire, opérer, poser {ww.}
doen 
maken 
uitvoeren 
uitrichten
uitbrengen
bedrijven 
aanmaken 
Il est préférable de ne rien faire que de faire quelque chose de médiocre.
Beter niets doen, dan een fout te maken.
Que dois-je faire ?
Wat moet ik doen?


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

J'arrive à le faire.

Ik kan het.

Que dois-je faire ?

Wat moet ik doen?

Que dois-je faire ?

Wat moet ik doen?

Que veux-tu faire ?

Wat wil je doen?

J'aime faire du jogging.

Ik hou van joggen.

Vous n'avez rien à faire sauf vous faire confiance.

Het enige wat jullie kunnen doen, is elkaar vertrouwen.

Va voir un docteur pour te faire faire une ordonnance.

Ga naar de dokter om je recept te halen!

Je dois le faire réparer.

Ik moet het repareren.

Pourquoi dois-je faire cela ?

Waarom moet ik dit doen?

J'ai beaucoup à faire aujourd'hui.

Ik heb veel te doen vandaag.

Il reste beaucoup à faire.

Er moet nog veel gedaan worden.

Beaucoup reste encore à faire.

Er blijft nog veel te doen.

Beaucoup reste encore à faire.

Er blijft nog veel te doen.

Qu'allez-vous faire ce soir ?

Wat ga je vanavond doen?

Que voulez-vous faire d'autre ?

Wat wilt je nog meer doen?


Gerelateerd aan faire

synoniemen

rendre - construire - fabriquer - opérer - poser