Vertaling van femme

Inhoud:

Frans
Nederlands
femme [v] (la ~) {zn.}
vrouw  [v]
vrouwmens
vrouwspersoon
Qui est cette femme ?
Wie is deze vrouw?
Tom trompe sa femme.
Tom bedriegt zijn vrouw.
femme [v] (la ~), épouse [v] (la ~) {zn.}
vrouw  [v]
gemalin [v]
echtgenote  [v]
Son épouse est française.
Zijn vrouw is Franse.
J'aime mon épouse.
Ik hou van mijn vrouw.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Qui est cette femme ?

Wie is deze vrouw?

Tom trompe sa femme.

Tom bedriegt zijn vrouw.

Comment va ta femme ?

Hoe gaat het met je vrouw?

Comment va ta femme ?

Hoe gaat het met je vrouw?

Voici ma femme, Minna.

Hier is mijn vrouw, Minna.

Ma femme est végétarienne.

Mijn vrouw is een vegetariër.

J'ai entendu crier une femme.

Ik hoorde een vrouw schreeuwen.

J'ai rencontré une vieille femme.

Ik kwam een oude vrouw tegen.

Tu es une belle femme.

Je bent een mooie vrouw.

Nous sommes mari et femme.

We zijn een echtpaar.

Ma femme souffre d'une pneumonie.

Mijn vrouw lijdt aan een longontsteking.

La belle femme est gentille.

De mooie vrouw is vriendelijk.

Sa fille est devenue une belle femme.

Zijn dochter is een mooie vrouw geworden.

Sa femme est originaire de Californie.

Zijn vrouw komt uit Californië.

Rosa Montero est une femme extraordinaire.

Rosa Montero is een heel bijzondere vrouw.


Gerelateerd aan femme

épouse