Vertaling van grossir

Inhoud:

Frans
Nederlands
grossir {ww.}
zich verdikken
dik worden
grossir {ww.}
verdikken
aandikken 
Tu vas grossir si tu manges tant.
Je zal verdikken als je zoveel eet.
accroître, augmenter, grossir, s'accoître {ww.}
aangroeien 
toenemen
groeien 


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Si tu manges trop, tu vas grossir.

Als je teveel eet, word je dik.

Tu vas grossir si tu manges tant.

Je zal verdikken als je zoveel eet.


Gerelateerd aan grossir

accroître - augmenter - s'accoître