Vertaling van heureux

Inhoud:

Frans
Nederlands
heureux {bn.}
gelukkig 
zegenrijk
joyeux, allègre, heureux {bn.}
blij 
verblijd
verheugd 
opgetogen
opgewekt
vrolijk


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Tu me rends heureux.

Jij maakt me gelukkig.

Hier, j'étais heureux.

Gisteren was ik gelukkig.

Êtes-vous heureux ?

Ben je tevreden?

Il est toujours heureux.

Hij is altijd gelukkig.

Nous sommes heureux.

We zijn gelukkig.

N'êtes-vous pas heureux ?

Zijt ge niet gelukkig?

Je suis heureux avec ma copine.

Ik ben gelukkig met mijn vriendin.

Ne sois pas inquiet, sois heureux !

Maak je geen zorgen, wees blij!

Oleg est heureux que quelqu'un l'aime.

Oleg is blij dat iemand van hem houdt.

Il a rendu ses parents heureux.

Hij heeft zijn ouders gelukkig gemaakt.

Heureux ceux qui aiment les fleurs.

Blij zijn zij die van bloemen houden.

Je suis heureux de vous voir.

Ik ben blij je te zien.

Ils vécurent heureux et eurent beaucoup d'enfants.

Ze leefden nog lang en gelukkig.

J'étais très heureux quand j'entendis les nouvelles.

Ik was zeer blij toen ik dat nieuws vernam.

La guerre ne rend personne heureux.

Niemand wordt gelukkig van oorlog.


Gerelateerd aan heureux

joyeux - allègre