Vertaling van hiver

Inhoud:

Frans
Nederlands
hiver [m] (le ~) {zn.}
winter 
Il plut beaucoup cet hiver-là.
Het heeft die winter veel geregend.
Nous n'aurons probablement pas beaucoup de neige cet hiver.
We krijgen waarschijnlijk niet veel sneeuw deze winter.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Il plut beaucoup cet hiver-là.

Het heeft die winter veel geregend.

Nous n'aurons probablement pas beaucoup de neige cet hiver.

We krijgen waarschijnlijk niet veel sneeuw deze winter.