Vertaling van joue
agioteren
je joue
il/elle joue
ik speculeer
hij/zij/het speculeert
» meer vervoegingen van speculeren
je joue
il/elle joue
ik acteer
hij/zij/het acteert
» meer vervoegingen van acteren
je joue
il/elle joue
ik speel
hij/zij/het speelt
» meer vervoegingen van spelen
Voorbeelden in zinsverband
Il joue très bien.
Hij speelt zeer goed.
Il joue au golf.
Hij is golf aan het spelen.
Kenji joue au tennis.
Kenji speelt tennis.
"Est-ce qu'elle joue au tennis ?" "Oui, elle y joue."
"Speelt zij tennis?" "Ja."
Elle l'a embrassé sur la joue.
Ze kuste hem op de wang.
Il joue très bien au tennis.
Hij speelt zeer goed tennis.
Elle joue très bien du piano.
Zij speelt zeer goed piano.
Elle joue du piano tous les jours.
Ze speelt elke dag piano.
Il joue bien de la guitare.
Hij speelt goed gitaar.
Son père ne joue pas au golf.
Zijn vader speelt geen golf.
Il joue à un jeu dangereux.
Hij speelt een gevaarlijk spel.
Il ne joue pas au baseball.
Hij speelt geen honkbal.
Non, mais je joue au tennis.
Nee, maar ik speel tennis.
Ma mère joue bien du piano.
Mijn moeder kan goed piano spelen.
Il joue mieux du piano que moi.
Hij kan beter pianospelen dan ik.