Vertaling van marqué
Inhoud:
Frans
Nederlands
acéré, aigre, aigu, piquant, rude, âcre, coupant, tranchant, pointu, affilé, vive, marqué, accusé, tranché, saillant, vif, perçant, âpre, cuisant, fort, acerbe, mordant, incisif, subtil, pénétrant, fin {bn.}
je marque
il/elle marque
ik teken
hij/zij/het tekent
» meer vervoegingen van tekenen
je marque
il/elle marque
ik teken
hij/zij/het tekent
» meer vervoegingen van tekenen
Voorbeelden in zinsverband
Frans
Nederlands
L'équipe de France a marqué autant de buts que l'équipe d'Angleterre.
Het Franse team scoorde evenveel goals als het Engelse team.
Il a marqué un but en prolongation.
Hij maakte een doelpunt tijdens de verlenging.