Vertaling van neige
il/elle neige
hij/zij/het sneeuwt
» meer vervoegingen van sneeuwen
Voorbeelden in zinsverband
Il neige.
Het sneeuwt.
Il neige.
Het sneeuwt.
Il neige.
Het sneeuwt.
Il neige en janvier.
Bij ons sneeuwt het in januari.
La neige a disparu.
De sneeuw is verdwenen.
La neige a fondu.
De sneeuw is gesmolten.
Il neige maintenant.
Nu sneeuwt het.
S'il neige demain, je ferai un bonhomme de neige.
Als het morgen sneeuwt, maak ik een sneeuwpop.
La pluie laissa place à la neige.
De regen ging over in sneeuw.
La pluie s'est changée en neige.
De regen veranderde in sneeuw.
Ils aiment jouer dans la neige.
Ze spelen graag in de sneeuw.
Qui a fait le bonhomme de neige ?
Wie heeft de sneeuwpop gemaakt?
La montagne est recouverte de neige.
De berg is bedekt met sneeuw.
Il est tombé beaucoup de neige.
Er is veel sneeuw gevallen.
Elle est belle comme Blanche-Neige.
Ze is zo mooi als Sneeuwwitje.