Vertaling van nous
Voorbeelden in zinsverband
Nous nous connaissons déjà.
We kennen elkaar al.
Nous verrons.
We zullen zien.
Dépêchons-nous.
Laten we ons haasten.
Nous ne nous connaissons pas.
We kennen elkaar niet.
Pourquoi ne pouvons-nous pas nous chatouiller nous-mêmes ?
Waarom kunnen we onszelf niet kietelen?
J'espère que nous nous reverrons un jour.
Ik hoop dat we elkaar eens zullen terugzien.
Ne nous sommes-nous pas rencontrés auparavant ?
Hebben wij elkaar niet al eerder ontmoet?
C'est l'église où nous nous sommes mariés.
Dit is de kerk waarin we getrouwd zijn.
Hier, nous nous sommes bien amusés.
Wij hebben ons gisteren geamuseerd.
Nous nous devons d'obéir à la loi.
We moeten ons aan de wet houden.
Nous voulons rester ce que nous sommes.
We willen blijven wat we zijn.
Nous avons partagé l'argent entre nous.
We hebben het geld onderling verdeeld.
Nous buvons n'importe quoi.
Wij drinken alles.
Qu'allons-nous devenir ?
Wat gaan we worden?
Nous devons partir.
We moeten gaan.