Vertaling van oncle

Inhoud:

Frans
Nederlands
oncle [m] (l' ~) {zn.}
oom  [m]
Mon oncle tient un hôtel.
Mijn oom runt een hotel.
Mon oncle a trois enfants.
Mijn oom heeft drie kinderen.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

Mon oncle tient un hôtel.

Mijn oom runt een hotel.

Mon oncle a trois enfants.

Mijn oom heeft drie kinderen.

Il m'a demandé où vivait mon oncle.

Hij vroeg me waar mijn oom woonde.

Mon oncle a une maison en Italie.

Mijn oom heeft een huis in Italië.

Mon oncle lui donna un présent.

Mijn oom gaf hem een geschenk.

Mon oncle habite à côté de l'école.

Mijn oom woont in de buurt van de school.

Mon oncle m’a donné un livre.

Mijn oom heeft mij een boek gegeven.

Ton oncle est-il toujours à l'étranger ?

Is jullie oom nog steeds in het buitenland?

J'ai un oncle qui vit à Kyoto.

Ik heb een oom die in Kyoto woont.

Elle a un oncle qui travaille dans une banque.

Zij heeft een oom die bij een bank werkt.

Mon oncle est mort hier d’un cancer à l’estomac.

Mijn oom is gisteren overleden aan maagkanker.

J'ai reçu un télégramme disant que mon oncle était arrivé.

Ik ontving een telegram dat mijn oom aangekomen was.

Tom vit avec son oncle en ce moment.

Tom woont nu bij zijn oom.

Ton oncle t'a-t-il laissé conduire sa voiture ?

Heeft uw oom u zijn auto laten besturen?

Mon oncle a été diagnostiqué avec la leucémie.

Mijn oom is gediagnosticeerd met leukemia.