Vertaling van partir
afvuren
wegrijden
uitlopen
uitvaren
afrijden
starten
Voorbeelden in zinsverband
Nous devons partir.
We moeten gaan.
Je peux partir, maintenant ?
Mag ik nu gaan?
Il te faut partir.
Je moet gaan.
Il vient de partir.
Hij is net gegaan.
Elle vient de partir.
Ze is net vertrokken.
Elle l'a laissée partir.
Ze liet haar gaan.
Nous allons partir demain.
We gaan morgen vertrekken.
Pourquoi veux-tu partir aujourd'hui ?
Waarom wil je vandaag weggaan?
Mon rêve est de partir au Japon.
Het is mijn droom naar Japan te gaan.
Maintenant, vous feriez mieux de partir.
U kunt maar beter weggaan.
Nous prévoyons de partir en excursion, demain.
We zijn van plan morgen te gaan wandelen.
Il est l'heure pour nous de partir.
Het is tijd om te gaan voor ons.
Elles sont sur le point de partir.
Ze staan op het punt weg te gaan.
Quand seras-tu prêt à partir ?
Wanneer ben je klaar om te vertrekken?
Je suis sur le point de partir.
Ik sta op het punt uit te gaan.