Vertaling van passé
verleden tijd
praeterium
je passe
il/elle passe
ik verdrijf
hij/zij/het verdrijft
» meer vervoegingen van verdrijven
je passe
il/elle passe
ik verstrijk
hij/zij/het verstrijkt
» meer vervoegingen van verstrijken
te boven gaan
overgaan
je passe
il/elle passe
ik steek over
hij/zij/het steekt over
» meer vervoegingen van oversteken
oversteken
overgaan
je passe
il/elle passe
ik overloop
hij/zij/het overloopt
» meer vervoegingen van overlopen
je passe
il/elle passe
ik geef
hij/zij/het geeft
» meer vervoegingen van geven
passeren
voorbijrijden
inhalen
je passe
il/elle passe
ik vaar voorbij
hij/zij/het vaart voorbij
» meer vervoegingen van voorbijvaren
passeren
voorbijgaan
voorbijlopen
je passe
il/elle passe
ik ga langs
hij/zij/het gaat langs
» meer vervoegingen van langsgaan
Voorbeelden in zinsverband
Ton temps est passé.
Je tijd is om.
Que s'est-il passé ?
Wat is er gebeurd?
Comment s'est passé ton entretien ?
Hoe is je sollicitatiegesprek gegaan?
Quelque chose s'est-il passé ?
Is er iets gebeurd?
Comment s'est passé ton anniversaire ?
Hoe was uw verjaardag?
Ne vous souciez pas du passé.
Maak je geen zorgen over het verleden.
Jusque là tout s'est bien passé.
Tot dusver gaat alles goed.
Comment s'est passé le cours de français ?
Hoe was de Franse les?
Où est passé tout le pain ?
Waar is al het brood gebleven?
Tom est enfermé dans le passé.
Tom zit vast in het verleden.
Je me demande ce qui s'est passé.
Ik vraag me af wat er gebeurd is.
Dix années avaient passé depuis qu'il était allé en Amérique.
Het is tien jaar geleden, toen hij in Amerika was.
J'ai été étonnée d'entendre ce qui s'était passé.
Ik was verwonderd wanneer ik hoorde wat er gebeurt was.
Ils voulaient vraiment savoir ce qui s'était passé.
Ze wilden echt weten wat er gebeurd is.
Avez-vous passé une bonne fin de semaine ?
Hebt ge een aangenaam weekend gehad?