Vertaling van présent

Inhoud:

Frans

Nederlands

présent [m] (le ~) {zn.}

heden
tegenwoordige tijd

Nous pouvons enregistrer le passé et le présent.

We kunnen het verleden en het heden registreren.

Le plaisir est toujours dans le passé ou dans le futur, mais jamais dans le présent.

Plezier bevindt zich altijd in het verleden of in de toekomst maar nooit in het heden.

présent [m] (le ~), indicatif présent {zn.}

tegenwoordige tijd
praesens

présent {bn.}

aanwezig
present
tegenwoordig

actuel, d'aujourd'hui, de notre temps, présent {bn.}

hedendaags
huidig
van vandaag
huidige
modern [o]

Frans

Nederlands

Il est présent à la réunion.

Hij is aanwezig op de vergadering.

Elles reçurent toutes trois un présent.

Ze hebben elk een geschenk ontvangen.

Le soleil se lève à présent.

De zon komt nu op.

Mon oncle lui donna un présent.

Mijn oom gaf hem een geschenk.

Je suis à présent dans un vieux château.

Ik ben nu in een oud kasteel

Nous pouvons enregistrer le passé et le présent.

We kunnen het verleden en het heden registreren.

Jusqu'à présent, il n'y a pas eu de nouvelles.

Er is nog geen nieuws.

Le plaisir est toujours dans le passé ou dans le futur, mais jamais dans le présent.

Plezier bevindt zich altijd in het verleden of in de toekomst maar nooit in het heden.