Vertaling van tailler
Inhoud:
Frans
Nederlands
tailler, abattre {ww.}
omhakken
afhouwen
afkappen
afhakken
afhouwen
afkappen
afhakken
tailler {ww.}
uitknippen
tailler {ww.}
slijpen
hacher, tailler {ww.}
houwen
kappen
hakken
kappen
hakken
buriner, ciseler, tailler {ww.}
beitelen