Vertaling van voiture

Inhoud:

Frans
Nederlands
voiture [v] (la ~), véhicle [m] (le ~), bagnole [v] (la ~) {zn.}
wagen 
vehikel
voertuig
rijtuig
Il a une voiture étrangère.
Hij heeft een buitenlandse wagen.
Mon père a la même voiture que Monsieur Kimura.
Mijn vader en meneer Kimura hebben dezelfde wagen.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

As-tu une voiture ?

Heb je een auto?

Il a une voiture.

Hij heeft een auto.

Cette voiture est rapide.

Deze auto is snel.

J'ai une voiture.

Ik heb een auto.

Allons en voiture.

Laten we met de auto gaan.

C'est ma voiture.

Dit is mijn auto.

C'est ma voiture.

Dit is mijn auto.

J'aimerais louer une voiture.

Ik zou graag een auto willen huren.

Avez-vous une voiture ?

Heb je een auto?

Il lave ta voiture.

Hij wast je auto.

C'est sa voiture.

Dat is zijn auto.

Sa voiture est une Ford.

Zijn auto is een Ford.

Savez-vous conduire une voiture ?

Kun je autorijden?

Sa voiture est vraiment chouette.

Zijn auto is echt gaaf.

Il a une voiture étrangère.

Hij heeft een buitenlandse wagen.


Gerelateerd aan voiture

synoniemen

véhicle - bagnole