Vertaling van voyage
je voyage
il/elle voyage
ik reis
hij/zij/het reist
» meer vervoegingen van reizen
Voorbeelden in zinsverband
Je voyage souvent.
Ik reis vaak.
L'équipage se préparait pour le voyage spatial.
De bemanning bereide zich voor op de reis naar de ruimte.
Je te souhaite un bon voyage.
Goede reis!
Je vous souhaite un bon voyage.
Ik wens u een goede reis.
Comment vas-tu ? As-tu fait bon voyage ?
Hoe gaat het met u? Hebt u een goede reis gehad?
Elle ne voyage pas toujours en France l'été.
In de zomer reist ze niet altijd naar Frankrijk.
Leur voyage fut annulé en raison de la pluie.
Ze hebben hun trip vanwege Regen afgebroken.
Le train était tellement bondé que je dus rester debout durant tout le voyage.
De trein was zo druk dat ik de hele rit heb moeten staan.
J'ai fait un voyage très agréable
Mijn reis was erg leuk
Je repousserai mon voyage en Écosse jusqu'à ce qu'il fasse plus chaud.
Ik stel mijn reis naar Schotland uit tot het warmer is.
Au milieu de notre voyage, nous nous aperçûmes que nous n'avions pas emporté assez d'argent.
Halverwege de reis beseften we ons dat we niet genoeg geld mee hadden genomen.
L'équipage est affairé à se préparer pour le voyage dans l'espace.
De bemanning is hard bezig met de voorbereidingen voor de ruimtereis.
C'est parce que la lumière voyage plus vite que le son que nous voyons l'éclair avant d'entendre le tonnerre.
Omdat licht sneller reist dan geluid zien we de bliksem voordat we de donder horen.