Vertaling van vrai

Inhoud:

Frans
Nederlands
vrai, réel, véritable {bn.}
echt 
eigenlijk
heus
waar 
waarachtig 
qui a raison, vrai {bn.}
gegrond
gelijk hebbend
juist 


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

C’est vrai ?

Is het waar?

Ça, c'est vrai aussi.

Ook dat is waar.

Malheureusement, c'est vrai.

Helaas is het waar.

C'est vrai, dit John.

"Dat klopt", zei John.

C'est malheureusement vrai.

Helaas is het waar.

C'est vrai aussi.

Ook dat is waar.

C'est pas vrai.

Dat is niet waar.

Ça ne peut être vrai.

Dat kan niet waar zijn.

Je pense que c'est vrai.

Ik denk dat het waar is.

Je pense que c'est vrai.

Ik denk dat het waar is.

Je croyais que c'était vrai.

Ik dacht dat het waar was.

Vous savez que c'est vrai.

Je weet dat het waar is.

Je pense que c'est vrai.

Ik denk dat het waar is.

Ça ne peut être vrai.

Het kan niet waar zijn.

Je ne sais pas si c'est vrai.

Ik weet niet of het waar is.


Gerelateerd aan vrai

réel - véritable - qui a raison