Vertaling van épouse

Inhoud:

Frans
Nederlands
femme [v] (la ~), épouse [v] (la ~) {zn.}
vrouw  [v]
gemalin [v]
echtgenote  [v]
Son épouse est française.
Zijn vrouw is Franse.
J'aime mon épouse.
Ik hou van mijn vrouw.


Voorbeelden in zinsverband

Frans
Nederlands

J'aime mon épouse.

Ik hou van mijn vrouw.

Son épouse est française.

Zijn vrouw is Franse.

Mon épouse est mauvaise conductrice.

Mijn vrouw kan slecht autorijden.

Il dépend financièrement de son épouse.

Hij is financieel afhankelijk van zijn vrouw.

Je cherche un sac pour mon épouse.

Ik zoek een tas voor mijn vrouw.

Une mauvaise épouse fait le naufrage du foyer.

Een slechte vrouw maakt een scheepswrak van haar man.

Il a de la chance d'avoir une si bonne épouse.

Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben.


Gerelateerd aan épouse

femme