Vertaling van casa

Inhoud:

Italiaans
Nederlands
casa {zn.}
thuis
tehuis 
Nessuno in casa?
Niemand thuis?
Lei rimarrà a casa?
Zult ge thuis blijven?
casa [v] {zn.}
huis  [o]
familie  [v]
pand [o]
geslacht  [o]
Quella casa è grande.
Dat huis is groot.
Questa è casa loro.
Dit is hun huis.


Voorbeelden in zinsverband

Italiaans
Nederlands

Io sono nella casa.

Ik ben in het huis.

Lei rimarrà a casa?

Zult ge thuis blijven?

Posso andare a casa?

Mag ik naar huis gaan?

Io sono nella casa.

Ik ben in het huis.

Resterai a casa stasera?

Blijft ge thuis vanavond?

Quella casa è grande.

Dat huis is groot.

Fate colazione a casa?

Eet gij 's morgens thuis?

Preferirei rimanere a casa.

Ik zou liever thuis blijven.

Hanno una grande casa.

Ze hebben een groot huis.

Preferirei stare a casa.

Ik zou liever thuis blijven.

Benvenute nella nostra casa.

Welkom bij ons.

Questa è casa loro.

Dit is hun huis.

David è a casa.

David is thuis.

Ero in casa.

Ik was thuis.

Nessuno in casa?

Niemand thuis?