Vertaling van fare
Voorbeelden in zinsverband
Vorrei fare due domande.
Ik zou twee vragen willen stellen.
Tom, dobbiamo fare qualcosa.
We moeten iets doen, Tom.
Cosa devo fare?
Wat moet ik doen?
Cosa vuole fare?
Wat wil je doen?
Che altro sapete fare?
Wat kan je nog meer doen?
Lo puoi fare.
Je kunt het!
Io non sapevo che fare.
Ik wist niet wat te doen.
Vado a fare il bagno.
Ik ga een bad nemen.
Lui morì senza fare testamento.
Hij stierf zonder een testament opgesteld te hebben.
Dovete fare del vostro meglio.
Ge moet uw best doen.
Non so più cosa fare.
Ik weet niet meer wat ik moet doen.
Dobbiamo fare una roba così!
We zouden iets dan dit gaan doen.
Rimane ancora molto da fare.
Er blijft nog veel te doen.
C'è ancora molto da fare.
Er blijft nog veel te doen.
Non fare cadere quel bicchiere.
Laat dat glas niet vallen.