Vertaling van imparare

Inhoud:

Italiaans
Nederlands
imparare {ww.}
leren
aanleren
Voglio imparare a nuotare.
Ik wil leren zwemmen.
Vuole imparare a cucinare.
Hij wil leren koken.


Voorbeelden in zinsverband

Italiaans
Nederlands

Voglio imparare a nuotare.

Ik wil leren zwemmen.

Voglio imparare il francese.

Ik wil graag Frans leren.

Vuole imparare a cucinare.

Hij wil leren koken.

Voglio imparare l'inglese standard.

Ik wil standaard Engels leren.

Devi imparare dai tuoi errori.

Je moet leren van je eigen fouten.

Devi imparare dai tuoi errori.

Ge moet leren uit uw fouten.

Quando avete iniziato a imparare il tedesco?

Wanneer zijt ge begonnen met Duits te leren?

Imparare una lingua straniera è difficile.

Het is moeilijk om een vreemde taal te leren.

Imparare una lingua straniera è divertente.

Het is leuk om een vreemde taal te leren.

Nessuno è troppo vecchio per imparare.

Het is nooit te laat om te leren.

Nessuno è troppo anziano per imparare.

Niemand is te oud om te leren.

È divertente imparare una lingua straniera.

Het is leuk om een vreemde taal te leren.

A me piace imparare le lingue antiche.

Ik leer graag oude talen.

È difficile imparare una lingua straniera.

Het is moeilijk om een vreemde taal te leren.

Pensavo che ti piacesse imparare cose nuove.

Ik dacht dat je graag nieuwe dingen leerde.