Vertaling van settimana

Inhoud:

Italiaans
Nederlands
settimana {zn.}
week 
Loro lo fanno ogni settimana.
Ze doen het elke week.
Cos'avete fatto questa settimana?
Wat hebt ge gedaan deze week?


Voorbeelden in zinsverband

Italiaans
Nederlands

Cos'avete fatto questa settimana?

Wat hebt ge gedaan deze week?

La chiamerò entro una settimana.

Ik bel je binnen een week.

Nuoto una volta a settimana.

Ik zwem één keer per week.

Lava la bicicletta ogni settimana.

Hij wast de fiets elke week.

Siete liberi questo fine settimana?

Ben je vrij dit weekend?

Loro lo fanno ogni settimana.

Ze doen het elke week.

Il nostro argomento della settimana è: _____.

Ons thema van de week is: _____.

Ho una settimana per fare i compiti.

Ik heb een week de tijd om mijn huiswerk af te maken.

Ho fatto questa foto una settimana fa.

Deze foto heb ik vorige week gemaakt.

Va in Francia la settimana prossima.

Zij gaat volgende week naar Frankrijk.

Loro mangiano carne una volta alla settimana.

Ze eten een keer per week vlees.

Il vecchio è morto la settimana scorsa.

De oude man is vorige week overleden.

Mio padre andrà all'estero la settimana prossima.

Mijn vader gaat volgende week naar buitenland.

Sarà di ritorno entro una settimana.

Ze is binnen een week terug.

Ho fatto questa foto una settimana fa.

Deze foto heb ik vorige week gemaakt.