Vertaling van stagione

Inhoud:

Italiaans
Nederlands
stagione {zn.}
seizoen 
jaargetijde 
jaargetij [o]
L'estate è la stagione che preferisco in assoluto.
De zomer is mijn favoriete seizoen.


Voorbeelden in zinsverband

Italiaans
Nederlands

L'inverno è la mia stagione preferita.

De winter is mijn lievelingsseizoen.

L'estate è la stagione che preferisco in assoluto.

De zomer is mijn favoriete seizoen.