Vertaling van tennis

Inhoud:

Italiaans
Nederlands
tennis {zn.}
tennis  [o]
Kenji gioca a tennis.
Kenji speelt tennis.
Dove giocate a tennis?
Waar speelt gij tennis?


Voorbeelden in zinsverband

Italiaans
Nederlands

Kenji gioca a tennis.

Kenji speelt tennis.

Dove giocate a tennis?

Waar speelt gij tennis?

Giochiamo a tennis questo pomeriggio.

Laat ons vanmiddag gaan tennissen.

È un giocatore di tennis.

Hij is tennisspeler.

No, però gioco a tennis.

Nee, maar ik speel tennis.

Avete giocato a tennis ieri?

Tenniste je gisteren?

"Lei gioca a tennis?" "Sì."

"Speelt zij tennis?" "Ja."

Jane non ha giocato a tennis, vero?

Jane speelde geen tennis, nietwaar?

Il tennis è il mio sport preferito.

Tennis is mijn favoriete sport.

Alcuni ragazzi giocano a tennis e altri giocano a calcio.

Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.

Ho guardato una partita di tennis in TV.

Ik heb een tenniswedstrijd gekeken op televisie.

Ha giocato a tennis per tutto il giorno.

Hij heeft de hele dag tennis gespeeld.