Vertaling van vicino

Inhoud:

Italiaans
Nederlands
vicino {bn.}
aangrenzend 
aanliggend
naburig
vicino {zn.}
buur [m]
buurman [m]
nabuur
gebuur [m]
Lui è il mio vicino.
Hij is mijn buurman.
Tom è un buon vicino.
Tom is een goede buur.
vicino {bw.}
dichtbij 
nabij
vlakbij


Voorbeelden in zinsverband

Italiaans
Nederlands

Vicino

Dichtbij

L'ospedale è qui vicino.

Het ziekenhuis is hier dichtbij.

Abitiamo vicino alla frontiera.

We wonen in de buurt van de grens.

Lei abita qua vicino.

Ze woont vlakbij.

C'è un McDonald's qua vicino?

Is er hier een McDonald's in de buurt?

Tom è un buon vicino.

Tom is een goede buur.

Tom è un buon vicino.

Tom is een goede buur.

Io sono vicino alla stazione.

Ik ben in de buurt van de statie.

Lui è il mio vicino.

Hij is mijn buurman.

Noi abitiamo vicino alla stazione.

We wonen dicht bij het station.

Lui è il mio vicino.

Hij is mijn buur.

Io preferisco un albergo vicino all'aeroporto.

Ik heb liever een hotel bij de luchthaven.

C'è una banca vicino alla stazione?

Is er een bank in de buurt van het station?

Mio zio abita vicino alla scuola.

Mijn oom woont in de buurt van de school.

Abitiamo vicino a una grande biblioteca.

We wonen in de buurt van een grote bibliotheek.