Vertaling van gebruiken
Inhoud:
Nederlands
Deens
aanwenden, benutten, gebruiken {ww.}
bruge
tilbringe
benytte
tilbringe
benytte
drinken, gebruiken {ww.}
drikke
We kunnen geen melk drinken.
Vi kan ikke drikke mælk.
Ik wil iets kouds drinken.
Jeg vil drikke noget koldt.
bikken, gebruiken, eten, vreten, nuttigen {ww.}
spise
æde
æde
Kan ik dit eten?
Må jeg spise dette?
Men moet eten om te leven, niet leven om te eten.
Man skal spise for at leve og ikke leve for at spise.
gebruik (mv. gebruiken) , gewoonte, usance {zn.}
sædvane
vane
vane
gebruik (mv. gebruiken) , genot {zn.}
brug
aanwending , gebruik (mv. gebruiken) {zn.}
afbenyttelse
brug
benyttelse
brug
benyttelse