Vertaling van afgesloten

Inhoud:

Nederlands
Duits
beëindigd, afgesloten, gereed, klaar {bn.}
beendet
abgeschlossen
fertig
afmaken, afsluiten, beëindigen, besluiten, uitmaken, voleindigen {ww.}
einstellen
abschließen
schließen
erledigen
vollenden
beendigen
endigen
beenden
enden
beschließen

ik heb afgesloten
jij hebt afgesloten
hij/zij/het heeft afgesloten

ich habe eingestellt
du hast eingestellt
er/sie/es hat eingestellt
» meer vervoegingen van einstellen

afsluiten, salderen, vereffenen {ww.}
saldieren

ik heb afgesloten
jij hebt afgesloten
hij/zij/het heeft afgesloten

ich habe saldiert
du hast saldiert
er/sie/es hat saldiert
» meer vervoegingen van saldieren

op slot doen, sluiten, afsluiten {ww.}
verschließen
zuschließen
schließen

ik heb afgesloten
jij hebt afgesloten
hij/zij/het heeft afgesloten

ich habe verschlossen
du hast verschlossen
er/sie/es hat verschlossen
» meer vervoegingen van verschließen

afdammen, afsluiten, belemmeren, stuwen, versperren {ww.}
hemmen
behindern
aufhalten
absperren
versperren
sperren
hindern

ik heb afgesloten
jij hebt afgesloten
hij/zij/het heeft afgesloten

ich habe gehemmt
du hast gehemmt
er/sie/es hat gehemmt
» meer vervoegingen van hemmen

aangaan, afsluiten, contracteren {ww.}
abschließen
einen Vertrag schließen

ik heb afgesloten
jij hebt afgesloten
hij/zij/het heeft afgesloten

ich habe abgeschlossen
du hast abgeschlossen
er/sie/es hat abgeschlossen
» meer vervoegingen van abschließen

afsluiten, omheinen, omsluiten {ww.}
eingattern
einzäunen
einhegen
umzäunen

ik heb afgesloten
jij hebt afgesloten
hij/zij/het heeft afgesloten

ich habe eingezäunt
du hast eingezäunt
er/sie/es hat eingezäunt
» meer vervoegingen van einzäunen