Vertaling van bel

Inhoud:

Nederlands
Duits
bel [v], klok [v] {zn.}
Klingel [v] (die ~)
Glocke [v] (die ~)
bel [v], schel {zn.}
Alarmanlage [v] (die ~)
bel [v], rinkelbel [v], schel [v] {zn.}
Schelle [v] (die ~)
bel [m] (de ~), luchtbel {zn.}
Luftblase [v] (die ~)
bel {zn.}
Bel
telefoneren, bellen {ww.}
telephonieren

ik bel

ich telephoniere
» meer vervoegingen van telephonieren

bellen, aanbellen, luiden, schellen {ww.}
klingeln
anklingeln
anläuten

ik bel

ich kling(e)le
» meer vervoegingen van klingeln



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Bel me morgen.

Ruf mich morgen an.

Ik bel je later terug.

Ich rufe euch später zurück.

Ik bel je later vandaag.

Ich werde dich im Laufe des Tages anrufen.

Ik bel om 4 uur terug.

Ich werde um 4 Uhr zurückrufen.

In geval van brand, bel 119.

Rufe im Falle eines Brandes 119 an.

Bel een dokter!

Ruf einen Arzt

Bel een ziekenwagen!

Ruf einen Krankenwagen

Bel me onmiddellijk nadat je hem hebt ontmoet.

Ruf mich sofort an, wenn Du ihn getroffen hast.

Ik bel ze morgen, als ik weer terug ben.

Ich werde sie morgen anrufen, wenn ich zurückkomme.

Ik bel om te zeggen dat ik mijn kredietkaart verloren heb.

Ich rufe an, weil ich meine Kreditkarte verloren habe.

Bel me om vier uur. Ik moet de eerste trein nemen.

Ruf mich um vier Uhr an. Ich muss den ersten Zug nehmen.


Gerelateerd aan bel

synoniemen

klok - schel - rinkelbel - luchtbel - telefoneren - bellen - aanbellen - luiden - schellen