Vertaling van beroep

Inhoud:

Nederlands
Duits
beroep [o], regres, appel, appèl {zn.}
Aufruf [m] (der ~)
Appelation
Berufung [v] (die ~)
Anrufung [m] (der ~)
Appellation
ambacht [o], beroep [o], handwerk, vak {zn.}
Beruf [m] (der ~)
Handwerk [o] (das ~)
Gewerbe [o] (das ~)
Hij is tandarts van beroep.
Er ist von Beruf Zahnarzt.
bedrijf [o], beroep [o], broodwinning [v], professie {zn.}
Beruf [m] (der ~)
Profession
Gewerbe [o] (das ~)


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Hij is tandarts van beroep.

Er ist von Beruf Zahnarzt.

Mijn broer heeft geen beroep nu.

Mein Bruder ist momentan ohne Beschäftigung.

Weet jij wat Toms beroep is?

Weißt du, womit Tom seinen Lebensunterhalt verdient?


Gerelateerd aan beroep

regres - appel - appèl - ambacht - handwerk - vak - bedrijf - broodwinning - professie