Vertaling van bezit

Inhoud:

Nederlands
Duits
bezit [o] {zn.}
Besitz [m] (der ~)
Portugal heeft gedecriminaliseerd het persoonlijk bezit van drugs.
Portugal hat den persönlichen Besitz von Drogen entkriminalisiert.
bezit [o], bezitting [v], eigendom [o], goed, vermogen {zn.}
Gut
Besitz [m] (der ~)
Eigentum [o] (das ~)
Besitzung [v] (die ~)
Besitztum [o] (das ~)
Eind goed, al goed.
Ende gut, alles gut.
Eind goed, al goed.
Ende gut - alles gut.
bezit [o] {zn.}
Besitz [m] (der ~)
Vermögen [o] (das ~)
Habe [v] (die ~)
actief [o], bedrijvende vorm [m], bezit [o], tegoed {zn.}
Forderungen
Tätigkeitsform
Aktiva
Aktiv [o] (das ~)
bezitten, erop nahouden, rijk zijn {ww.}
besitzen

ik bezit
jij bezit
hij/zij/het bezit

ich besitze
du besitzt
er/sie/es besitzt
» meer vervoegingen van besitzen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ze bezit tweeduizend boeken.

Sie besitzt zweitausend Bücher.

De hertog bezit veel land.

Der Herzog besitzt viel Land.

Portugal heeft gedecriminaliseerd het persoonlijk bezit van drugs.

Portugal hat den persönlichen Besitz von Drogen entkriminalisiert.


Gerelateerd aan bezit

bezitting - eigendom - goed - vermogen - actief - bedrijvende vorm - tegoed - bezitten - erop nahouden - rijk zijn