Vertaling van boom
Voorbeelden in zinsverband
Wie heeft de boom geplant?
Wer hat den Baum gepflanzt?
Hij klom uit de boom naar beneden.
Er kletterte vom Baum herunter.
Hij stak zijn mes in de boom.
Er stach sein Messer in den Baum.
Een beer kan in een boom klimmen.
Ein Bär kann auf einen Baum klettern.
Aan de vruchten kent men de boom.
An den Früchten erkennt man den Baum.
De appel valt niet ver van de boom.
Der Apfel fällt nicht weit vom Stamm.
Ze bonden de dief vast aan een boom.
Sie banden den Dieb an einen Baum.
Er hangen enkele appels aan de boom, niet?
Es gibt ein paar Äpfel am Baum, nicht wahr?
Ze zaten in de schaduw van die grote boom.
Sie saßen im Schatten dieses großen Baumes.
Ik heb mijn hond vastgebonden aan een boom in de tuin.
Ich habe meinen Hund an einen Baum im Garten angebunden.