Vertaling van fiets

Inhoud:

Nederlands
Duits
fiets [m] (de ~), rijwiel [o] (het ~), tweewieler [m], zwijntje [o], velo, stalen ros {zn.}
Fahrrad [o] (das ~)
Rad [o] (das ~)
Velo [o] (das ~)
Rover
Ik heb geen fiets.
Ich habe kein Fahrrad.
Ken wil een fiets.
Ken will ein Fahrrad.
fietsen, wielrijden {ww.}
radeln
radfahren

ik fiets

ich rad(e)le
» meer vervoegingen van radeln



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ik heb geen fiets.

Ich habe kein Fahrrad.

Ken wil een fiets.

Ken will ein Fahrrad.

Mijn fiets is gestolen.

Mein Fahrrad wurde gestohlen.

Is dit jouw fiets?

Ist das Ihr Fahrrad?

Zijn fiets is blauw.

Sein Fahrrad ist blau.

Mag ik deze fiets gebruiken?

Kann ich das Fahrrad benutzen?

Mijn fiets is gisteren gestolen.

Man hat mein Fahrrad gestern gestohlen.

Ik heb een rode fiets.

Ich habe ein rotes Fahrrad.

Deze fiets is van mij.

Dieses Fahrrad gehört mir.

Deze fiets is van mij.

Das Fahrrad ist meins.

Mijn fiets moet gerepareerd worden.

Mein Fahrrad bedarf einer Reparatur.

Mijn fiets is gisteren gestolen.

Man hat mein Fahrrad gestern gestohlen.

Mag ik je fiets lenen?

Darf ich mir dein Fahrrad ausleihen?

Hij is op de fiets gegaan.

Er fuhr mit dem Fahrrad hin.

Ik wil een nieuwe fiets kopen.

Ich will ein neues Fahrrad kaufen.


Gerelateerd aan fiets

rijwiel - tweewieler - zwijntje - velo - stalen ros - fietsen - wielrijden