Vertaling van fout

Inhoud:

Nederlands
Duits
fout, foutief, onjuist, verkeerd {bn.}
falsch
irrig
irrtümlich
versehentlich
fehlerhaft
Fehl-
fout, mis, onjuist, verkeerd {bn.}
verkehrt
falsch
fout [v] {zn.}
Fehler [m] (der ~)
Mijn fout.
Mein Fehler.
Ik heb een fout gemaakt.
Ich habe einen Fehler gemacht.
abuis [o], fout [v], dwaling [v], vergissing [v] {zn.}
Fehler [m] (der ~)
Verfehlung [v] (die ~)
Versehen [o] (das ~)
Irrtum [m] (der ~)
Zij lachten over zijn fout.
Sie lachten über seinen Fehler.
Het ongeval is het gevolg van een simpele vergissing.
Der Unfall entstand aus einem simplen Fehler.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Fout.

Falsch.

Mijn fout.

Mein Fehler.

Ik was fout.

Ich habe mich geirrt.

Ik heb een fout gemaakt.

Ich habe einen Fehler gemacht.

Hij heeft geen fout gemaakt.

Er hat nichts verkehrt gemacht.

Dit is allemaal jouw fout.

Das ist alles deine Schuld!

Zij lachten over zijn fout.

Sie lachten über seinen Fehler.

Dat is niet de fout van Jack.

Das ist nicht die Schuld von Jack.

Ik zal wel een fout gemaakt hebben.

Ich muss einen Fehler gemacht haben.

Wat hij deed was niet fout.

Was er getan hat ist nicht falsch.

Ik denk dat je een fout hebt gemaakt.

Ich denke, du hast einen Fehler gemacht.

Hij ontdekte dat hij een fout had gemaakt.

Er bemerkte, dass er einen Fehler gemacht hatte.

Wees niet bang om een fout te maken.

Fürchte nicht einen Fehler zu machen.

Het lijkt erop dat er een fout is gemaakt.

Dort scheint ein Fehler gewesen zu sein.


Gerelateerd aan fout

foutief - onjuist - verkeerd - mis - abuis - dwaling - vergissing