Vertaling van gaan

Inhoud:

Nederlands
Duits
gaan, kleppen, klinken, overgaan, slaan {ww.}
klingen
tönen
läuten
gellen

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

wir gellen
ihr gellt
sie gellen
» meer vervoegingen van gellen

Iedereen kan helpen verzekeren dat de zinnen goed klinken en juist gespeld zijn.
Jeder kann behilflich sein sicherzustellen, dass die Sätze natürlich klingen und richtig geschrieben sind.
Muziek is geen taal, maar sommige talen klinken als muziek in mijn oren.
Musik ist keine Sprache, aber manche Sprachen klingen wie Musik in den Ohren.
gaan, karren, rijden, varen {ww.}
fahren

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

wir fahren
ihr fahrt
sie fahren
» meer vervoegingen van fahren

Ik wil niet rijden.
Ich möchte nicht fahren.
We gaan morgen vertrekken.
Wir fahren morgen los.
gaan, lopen, van stapel lopen, verlopen, zich begeven {ww.}
gehen

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

wir gehen
ihr geht
sie gehen
» meer vervoegingen van gehen

Kan je lopen?
Können Sie gehen?
Niet lezen tijdens het lopen.
Lies nicht im Gehen.
gaan, zullen {ww.}
werden

wij gaan
jullie gaan
zij gaan

wir werden
ihr werdet
sie werden
» meer vervoegingen van werden

Ze zullen nooit akkoord gaan.
Sie werden niemals zustimmen.
Deze zomer zullen we naar de bergen gaan en naar zee.
Diesen Sommer werden wir ins Gebirge gehen und an die See.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Vanavond gaan we dansen.

Heute Abend gehen wir tanzen.

Ik moet gaan slapen.

Ich muss schlafen gehen.

Zullen we gaan zwemmen?

Sollen wir schwimmen gehen?

Laat me alleen gaan.

Lass mich allein gehen.

We gaan morgen vertrekken.

Wir fahren morgen los.

Nou, laten we gaan.

Na gut, auf geht’s.

Wat gaan we worden?

Was werden wir?

Moet ik nu gaan?

Muss ich nun gehen?

Mag ik nu gaan?

Kann ich jetzt gehen?

Moet ik onmiddellijk gaan?

Muss ich sofort gehen?

Je moet gaan.

Du musst gehen.

Ik moet gaan winkelen.

Ich muss einkaufen gehen.

Hij wil naar Amerika gaan.

Sein Wunsch ist, nach Amerika zu gehen.

Ze zullen nooit akkoord gaan.

Sie werden niemals zustimmen.

Mag ik naar huis gaan?

Darf ich nach Hause gehen?


Gerelateerd aan gaan

kleppen - klinken - overgaan - slaan - karren - rijden - varen - lopen - van stapel lopen - verlopen - zich begeven - zullen