Vertaling van gelijk

Inhoud:

Nederlands
Duits
gelijk, gelijktijdig, tegelijkertijd, tevens, tegelijk {bw.}
zugleich
even, evenzeer, gelijk, gelijkelijk {bw.}
gleich
effen, gelijk, glad, sluik, zonder moeilijkheden, vlot {bn.}
geläufig
glatt
eben
reibungslos
schmeichelnd
verfüherisch
eender, egaal, gelijk, gelijkmatig {bn.}
egal
gleich
gleichmäßig
gleichgültig
einerlei
Gleich-
effen, gelijk, vlak {bn.}
eben
glatt
flach
Flach-
lijken, gelijken, lijken op {ww.}
gleichen
ähneln

ik gelijk

ich gleiche
» meer vervoegingen van gleichen



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Je hebt helemaal gelijk.

Du hast völlig recht.

Je hebt gelijk.

Du hast Recht.

Hij heeft helemaal gelijk.

Er hat völlig recht.

Ik heb gelijk.

Ich habe Recht.

Ik heb gelijk.

Ich habe Recht.

Je hebt volkomen gelijk.

Ihr habt vollkommen recht.

Natuurlijk, hij heeft gelijk.

Natürlich hat er recht.

De man heeft gelijk.

Der Mann hat recht.

Alle mensen zijn gelijk.

Alle Menschen sind gleich.

Volgens mij heeft hij gelijk.

Meiner persönlichen Ansicht nach, stimmt seine Auffassung.

Volgens mij heeft hij gelijk.

Meiner Meinung nach hat er recht.

Ze denkt ze heeft altijd gelijk.

Sie denkt, sie hat immer recht.

Daarover zou je gelijk kunnen hebben.

Damit könntest du recht haben.

Het is mij gelijk wat hij doet.

Es ist mir egal, was er macht.

Nou, je zou gelijk kunnen hebben.

Nun, es ist möglich, dass du recht hast.