Vertaling van gelui

Inhoud:

Nederlands
Duits
u, je, jij, ge, gij, jullie, gijlieden, gijlui, gelui, jelui, jou {pers. vnw.}
Sie
du
ihr
geklep [o], gelui, klokgelui {zn.}
Geläut [o] (das ~)


Gerelateerd aan gelui

u - je - jij - ge - gij - jullie - gijlieden - gijlui - jelui - jou - geklep - klokgelui