Vertaling van geluk

Inhoud:

Nederlands
Duits
geluk {zn.}
Glück [o] (das ~)
Wat is geluk?
Was ist Glück?
Maar hij heeft geluk gehad.
Aber er hatte Glück.
bof [m], buitenkansje [o], veine [v], geluk, mazzel, tref, zwijn, zwijntje [o], buitenkans, gelukje, meevaller {zn.}
Glück [o] (das ~)
Glücksfall [m] (der ~)
Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben.
Er hat Glück, so eine gute Ehefrau zu haben.
Beminnen en bemind worden is het grootste geluk.
Lieben und geliebt zu werden, ist das größte Glück auf Erden.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Wat is geluk?

Was ist Glück?

Maar hij heeft geluk gehad.

Aber er hatte Glück.

Hij heeft geluk zo'n goede vrouw te hebben.

Er hat Glück, so eine gute Ehefrau zu haben.

Beminnen en bemind worden is het grootste geluk.

Lieben und geliebt zu werden, ist das größte Glück auf Erden.

Ik heb geluk gehad dat ik er in geslaagd ben een goede babysit te vinden.

Ich hatte Glück, dass es mir gelungen ist, einen guten Baby-Sitter zu finden.


Gerelateerd aan geluk

synoniemen

bof - buitenkansje - veine - mazzel - tref - zwijn - zwijntje - buitenkans - gelukje - meevaller