Vertaling van gezin

Inhoud:

Nederlands
Duits
familie [v], gezin [o], huis [o], huisgezin [o] {zn.}
Familie [v] (die ~)
Ik heb geen gezin.
Ich habe keine Familie.
We zijn haast een gezin.
Wir sind praktisch Familie.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Duits

Ik heb geen gezin.

Ich habe keine Familie.

We zijn haast een gezin.

Wir sind praktisch Familie.

Ik heb een groot gezin.

Ich habe eine große Familie.

Ze kookt graag voor haar gezin.

Sie kocht gerne für ihre Familie.

Kom je uit een muzikaal gezin?

Stammst du aus einer Musikerfamilie?

Het gezin woont in een joert.

Die Familie wohnt in einer Jurte.

Het ganse gezin lag ziek in bed.

Die ganze Familie lag krank im Bett.

Ze kookt graag voor haar gezin.

Sie kocht gerne für ihre Familie.

Het gezin kijkt samen een film.

Die Familie schaut sich zusammen einen Film an.


Gerelateerd aan gezin

familie - huis - huisgezin